Bestuurder aansprakelijk voor het tekort in faillissement wegens schending boekhoudplicht en publicatieplicht
Algemeen
Het bestuur van een rechtspersoon is – kort gezegd – wettelijk verplicht om een deugdelijke administratie te voeren. Deze verplichting wordt de administratieplicht genoemd en volgt uit artikel 2:10 BW. Indien het bestuur zijn administratieplicht schendt, loopt het bestuur van de rechtspersoon aanzienlijke aansprakelijkheidsrisico’s in geval van faillietverklaring van de rechtspersoon. Iedere bestuurder is immers aansprakelijk voor het gehele boedeltekort in faillissement, indien in de periode van drie jaren voorafgaand aan het faillissement er sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur en het aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Indien het bestuur zijn administratieplicht schendt, staat kennelijk onbehoorlijk bestuur vast en wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de rechtspersoon. De aangesproken bestuurder kan hiertegen alleen nog inbrengen en tegenbewijs aanvoeren dat er een andere belangrijke oorzaak heeft geleid tot het faillissement. Het hof Arnhem-Leeuwarden heeft recentelijk in een uitspraak een nadere invulling gegeven aan het begrip (schending van) boekhoudverplichting ingevolge artikel 2:10 BW.
Feiten
In februari 2016 heeft de bestuurder van een besloten vennootschap (hierna: “Failliet”) het faillissement hiervan aangevraagd. In de boedel van Failliet trof de curator twee vorderingen aan op de bestuurder, welke vorderingen door bestuurder zijn verrekend met de huurkosten van het bedrijfspand, de managementvergoeding en de kosten van het ter beschikking stellen van voertuigen aan Failliet.
Geschil in eerste aanleg
In eerste aanleg heeft de curator getracht beide vorderingen te incasseren bij de bestuurder. Verder vorderde de curator een verklaring voor recht dat de bestuurder aansprakelijk is ter zake van kennelijk onbehoorlijk bestuur op grond van artikel 2:248 BW, althans op grond van onrechtmatige daad dan wel toerekenbaar tekortschieten, en veroordeling van bestuurder tot betaling van het boedeltekort. De vorderingen van de curator zijn door de rechtbank Gelderland afgewezen.
Geschil in hoger beroep
In hoger beroep stelt de curator zich op het standpunt dat de bestuurder geen behoorlijke boekhouding heeft gevoerd. In de jaarrekeningen van 2011 tot en met 2014 van Failliet waren de huurkosten van het bedrijfspand, de managementvergoeding en de kosten van het ter beschikking stellen van voertuigen niet opgenomen. Pas in augustus 2015 zijn deze kosten alsnog bij Failliet in rekening gebracht, omdat Failliet deze kosten eerder niet kon betalen, reden waarom bestuurder deze kosten ook niet in rekening bracht. Hierdoor heeft de bestuurder de onderneming te lang voortgezet met name omdat hij door zijn ondeugdelijke boekhouding onvoldoende zicht had op het feit dat de onderneming te weinig opbracht in verhouding tot de kosten, aldus de curator.
De bestuurder stelt zich op het standpunt dat zijn boekhouding wel deugdelijk was.
Oordeel hof
Uit het feit dat bestuurder de voornoemde kosten in augustus 2015 alsnog met terugwerkende kracht heeft opgevoerd, blijkt dat de bestuurder niet de bedoeling had om die kosten kwijt te schelden. Nu in de jaarrekeningen van 2011 tot en met 2014 geen melding is gemaakt van de slapende betalingsverplichtingen van Failliet aan de bestuurder ter zake van de huur, managementvergoeding en gebruik van de voertuigen, schiet de boekhouding van Failliet wezenlijk tekort. Hierdoor is een situatie ontstaan waarin de boekhouding en jaarrekeningen een zeer onjuist beeld schetsten van de financiële positie van Failliet. Daarmee is het aannemelijk dat bestuurder onvoldoende zicht had op de grote omvang van de verliezen die Failliet in de jaren 2011 tot en met 2014 maakte. Hierdoor staat vast dat de bestuurder zijn boekhoudplicht heeft geschonden ingevolge artikel 2:10 BW. Daarnaast staat vast dat bestuurder de jaarrekening van 2014 van Failliet niet heeft gedeponeerd, waardoor de bestuurder ook de publicatieplicht ex artikel 2:394 BW heeft geschonden. Nu de bestuurder niet heeft voldaan aan zijn boekhoud- en publicatieplicht, heeft het bestuur zijn taak onbehoorlijk vervuld en wordt vermoed dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De bestuurder is er niet in geslaagd om dit vermoeden te ontkrachten door aannemelijk te maken dat andere feiten of omstandigheden dan de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn en oordeelt dat de bestuurder aansprakelijk is voor het boedeltekort, aldus het hof.
Conclusie
In geval van het faillissement van een rechtspersoon zal een curator onderzoeken of er redenen aanwezig zijn om de bestuurder van de rechtspersoon aan te spreken voor een eventueel tekort in het faillissement. Het is daarom voor een bestuurder buitengewoon van belang om te voldoen aan de wettelijke boekhoud- en publicatieplicht. Schending van een van deze verplichtingen kan ertoe leiden dat de bestuurder aansprakelijk is voor het gehele tekort in geval van faillissement van de rechtspersoon.
Tot slot
Wenst u meer over dit onderwerp te weten, neem dan contact op met de specialisten van Lawwise Advocaten.
Hof Arnhem-Leeuwarden 26 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:4045